Areaal
Het areaal van Cordulegaster boltonii strekt zich uit van het westelijke Middellandse-Zeegebied over West- en Midden-Europa tot Midden-Scandinavië en reikt oostwaarts tot Rusland. Ze ontbreekt echter in Zuidoost-Europa en is zeer zeldzaam in de Noordwest-Europese laagvlakte. In Zuidwest- Europa en in Noord-Afrika komen verschillende ondersoorten voor.
Waarnemingen
mannetje
@Robert Pieters
Verspreiding in België (2006)
Vrij algemeen. Vooral in de Ardennen is C. boltonii vrij talrijk langs de zijbeken en bovenlopen van de rivieren Viroin, Lesse, Lomme, Ourthe en Semois. In Vlaanderen is deze soort beperkt tot enkele beken op de Kempense zandgronden, vooral in de overgangszone tussen de provincie Antwerpen en Limburg, en tot de betere bronbeken in de Vlaamse Ardennen en in de Dijlevallei en het Meerdaalwoud ten zuiden van Leuven.
Evolutie van de verspreiding
Waarnemingen tot 1950 zijn vooral afkomstig uit de Ardennen, de Limburgse Kempen, de Lorraine en de Leemstreek in Midden-België. Dit zijn de streken waar de soort nu nog steeds voorkomt. Uit het Zoniënwoud bij Brussel, uit Midden-Limburg en uit grote delen van de provincie Luik verdween de Gewone bronlibel nagenoeg volledig. Op een aantal geïsoleerde vindplaatsen in de Vlaamse Ardennen blijkt ze echter stand te houden. Ook werd ze recent voor het eerst gemeld voor de Dijlevallei en het aangrenzende Meerdaalwoud. De populaties op de zandgronden in de Belgische Kempen kunnen zich blijkbaar wel handhaven (in lagere aantallen?), dit in tegenstelling tot die op de Nederlandse zandgronden, waar C. boltonii nog slechts bekend is van 2 populaties. Vermoedelijk zijn de aantallen in Wallonië net als in de Kempen lager dan vroeger.
Habitat
Een typische bewoner van de bronbeken en de bovenlopen van heldere, zuurstofrijke beken en kleine rivieren (vooral in de Ardennen). C. boltonii komt soms ook voor in de bron- en kwelzones van venen en moerassen. Geschikte beken zijn meestal niet breed (maximaal enkele meter) en worden omgeven door bomen en struiken of zijn gelegen aan bosranden of in open gedeelten van het bos. De beschaduwing houdt het water voldoende koel. Slechts zelden komt de soort voor in grote, dichte bossen. De larven leven zowel ingegraven in een zandige, venige als fijnkiezelige bodem die door weinig water wordt overstroomd.
Fenologie
De Gewone bronlibel vliegt van begin juni tot begin september, met een piek in juli. Bij aanhoudend warm nazomerweer is het mogelijk om vooral zwervende individuen te zien tot eind september. Uiterste data zijn 7 mei (in 2003) en 27 september.
Literatuur
De Knijf (1995b, 2000, 2001a), Van Uytvanck (1995), Vanderhaeghe (1995), Decocq & Pieron (1999), Vanreusel & Cortens (2003).