Areaal
Het verspreidingsareaal van Leucorrhinia rubicunda bevindt zich vooral in Noord-Europa en de soort is algemeen in Scandinavië, de Baltische staten, Europees Rusland en het noorden van Duitsland en Polen. Ook in Nederland is ze plaatselijk vrij talrijk. In Midden- en West-Europa zijn er slechts weinig populaties bekend. Zo ontbreekt de soort op de Britse eilanden en werd ze in Frankrijk als uitgestorven beschouwd tot er enkele jaren geleden een kleine populatie werd ontdekt in het noorden. Ook in de Alpen en Zuid-Duitsland is ze vrij zeldzaam en grotendeels afwezig. Buiten Europa strekt het areaal zich uit tot centraal Siberië (omgeving Baikalmeer).
Waarnemingen
mannetje
@Erik Moonen
Verspreiding in België (2006)
Zeer zeldzaam. Is in Vlaanderen hoofdzakelijk beperkt tot de Kempen. De grootste populaties komen voor in de grote Antwerpse heidegebieden (Kalmthout, Groot Schietveld te Wuustwezel-Brecht) en in de Limburgse Hoge Kempen (verschillende vennetjes te Lanklaar- Opglabbeek). Te Opglabbeek komen zeer grote aantallen (> 500 ex. op een dag) voor. Kleinere populaties bevinden zich in het vennengebied van Turnhout en Ravels, de omgeving Mol-Postel, de Kluis te Zoersel, Gerhagen in West-Limburg, In den Damp te Meeuwen en het noorden van Limburg (Hageven te Neerpelt en vennengebeid van Hamont). De enige populatie van L. rubicunda in Wallonië komt voor op het Plateau des Tailles (Hoge Ardennen). De enige waarneming uit de Hoge Venen dateert van 23 juli (!), zonder enige indicatie dat dit een lokale populatie betreft. Verder zijn er nog gegevens van een tuinvijver te Ohain (Waals- Brabant), van Moen in Zuid-West-Vlaanderen en in 2002 van Opvelp (Haspengouw). Op deze laatste lokatie werden 2 mannetjes waargenomen, zonder dat we aanwijzingen hebben dat hier een populatie voorkomt.
Evolutie van de verspreiding
Vóór 1950 had L. rubicunda een ruimere verspreiding dan vandaag. Populaties kwamen toen niet alleen voor in de Kempen, maar ook in de vallei van de Schelde tussen Gent en Antwerpen (Damvallei bij Gent, Overmere-Donk) en in de omgeving van Brussel (Hoeilaart, Oudergem). Ook werd ze enkele malen gevangen in de Ardennen (Hoge Venen, Recht, Neufchâteau, Amel) en in Haspengouw (Hollogne-sur- Geer). Alle waarnemingen uit de periode 1950-1979 zijn afkomstig uit de Kempen, o.a. Kalmthout, Hoogstraten, Neerpelt, Genk en Maasmechelen. Sedert 1980 werden in de Kempen verschillende nieuwe populaties gevonden. In Wallonië werd ze in 1983 voor het eerst gevonden op het Plateau des Tailles.
vrouwtje
@Erik Moonen
Habitat
De biotoop bestaat uit vennen, die zowel voedselarm als matig voedselarm zijn. Meestal betreft het kleinere plassen die voor een deel zijn dichtgegroeid met drijvende waterplanten, vaak veenmos (Sphagnum). Veel van de plassen hebben een lage tot zeer lage pH en zijn van het verzuurde type. In de omgeving van de biotoop komt er struikgewas of bos voor. In de hoogveengebieden van de Hoge Ardennen bestaat de biotoop uit lithalses die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van een goed ontwikkeld veenmospakket (Sphagnum).
Fenologie
De Noordse witsnuitlibel vliegt van eind april tot half juli. De hoofdvliegperiode gaat van begin mei tot half juni. Uiterste data zijn 23 april en 23 juli.
Literatuur
Percsy & Percsy (1993), Goffart (2000a), De Knijf (2001c).