Areaal
Het areaal reikt van West- en Midden-Europa oostwaarts tot West-Siberië. In West- en Midden-Europa komt L. pectoralis slechts plaatselijk en bijna steeds in lage aantallen voor. In Nederland is ze vooral aanwezig in de laagveengebieden als Wieden, Weerribben en Vechtplassengebied; op de zandgronden van Noord- Brabant is ze slechts bekend van enkele lokaties en steeds in zeer klein aantal. In Frankrijk beperkt tot enkele gebieden in het noorden (Picardië, Lorraine), het oosten (Vogezen, Alpen) en - meest westelijk - tot in La Brenne. Is in Duitsland vooral in de noordelijke laagvlakte te vinden en elders zeldzaam. Komt van alle Leucorrhiniasoorten het meest zuidelijk in Europa voor en wordt o.a. vermeld voor de Pyreneeën en Noord-Italië. De soort ontbreekt op de Britse eilanden.
Waarnemingen
copula
@Brigitte Van Passel
Verspreiding in België (2006)
Uiterst zeldzaam. Is nagenoeg beperkt tot de Kempen. Na een afwezigheid van 10 jaar werd de soort pas vanaf 2000 opnieuw waargenomen. Hierdoor hadden we het vermoeden dat ze was uitgestorven. Uit 2000 en 2001 zijn er slechts een beperkt aantal gegevens. Populaties zijn niet gekend. Waarnemingen van de laatste jaren zijn afkomstig van de Kalmthoutse Heide, van Herentals, het Turnhouts vennengebied, Den Diel en het Buitengoor te Mol en uit de Limburgse Hoge Kempen: vallei van de Zijpbeek te Lanaken, Mechelse Heide te Maasmechelen en het Turfven te Opglabbeek. Buiten de Kempen is er nog een waarneming afkomstig uit de Scheldevallei te Bornem (Klein-Brabant). Vermoedelijk komen er nog populaties voor op de Kalmthoutse heide en te Mol (verschillende individuen en meerdere waarnemingen de laatste jaren) en het Turfven te Opglabbeek (populatie al aanwezig vóór 1990). Misschien zijn er elders ook nog populaties aanwezig. De enige Waalse waarneming sinds meer dan 20 jaar betreft een mannetje in de moerassen van Landbruch (Lorraine) uit 2003.
Evolutie van de verspreiding
Vóór 1950 had L. pectoralis een veel ruimere verspreiding dan de laatste jaren. Zo kwam ze niet alleen voor in de Limburgse Kempen, maar ook in de Scheldevallei tussen Gent en Antwerpen (Damvallei bij Gent, Overmere-Donk), de omgeving van Brusssel (Hoeilaart, Oudergem, Watermaal-Bosvoorde), een enkele plaats in Haspengouw (Waremme), Luik en in de Ardennen (St- Hubert, Hoge Venen). Selys beschouwt ze als “lokaal vrij talrijk”. Bamps & Claes noemen ze “de meest algemene witsnuitlibel in Midden-Limburg”. Uit de periode 1950- 1979 zijn slechts een beperkt aantal waarnemingen bekend uit de Kempen (Genk, Hechtel, Helchteren) en de Scheldevallei ten zuiden van Antwerpen. Gegevens uit Wallonië dateren met uitzondering van de Hoge Venen (1972) allemaal uit 1950: Hollogne-sur-Geer (Haspengouw) en de vallei van de Lesse en de Hermeton. Sinds 1980 zijn alle waarnemingen afkomstig van de Kempen, vooral de Limburgse: Hageven te Neerpelt, vennen te Opglabbeek, De Teut te Zonhoven, Mechelse heide, Hoge Maatheide te Lommel, Veeweiloop te Eksel en het Vennengebied te Ravels. Uit de periode 1990-1999 zijn er geen waarnemingen, maar vermoedelijk is ze in de Kempen steeds in zeer klein aantal aanwezig gebleven.
Habitat
De biotoop in de Kempen bestaat uit mesotrofe tot licht eutrofe plassen, laagveenmoerassen en heidevennen. In één geval (Buitengoor) betreft het een voedselarm laagveenmoeras met kalkrijke kwel. In Klein-Brabant betreft dit een laagveengebied in de Scheldevallei. De soort vliegt op al deze plaatsen bijna steeds bij verlandinsgvegetaties. Het water is meestal vrij helder, ondiep en gezien de onmiddellijke nabijheid van bos ook vrij beschut. De oevervegetatie is steeds goed ontwikkeld en bestaat uit ondermeer Riet (Phragmites australis), lisdodde (Typha) en zeggen (Carex). De hoeveelheid drijvende waterplanten is beperkt.
Fenologie
De vliegtijd in Vlaanderen gaat van half mei tot half juli, in Nederland tot eind juli. Uiterste data zijn 13 mei en 11 juli.
Literatuur
Van Gossum & Matheve (2000), De Knijf (2001b).